Interview met Peter Keijzer van het Louis Bolk Instituut
Vermenging NGT-2? ‘De echte discussie moet nog beginnen’

Dit Vakbladartikel wordt u gratis aangeboden door Ekoland. Drie maanden gratis Ekoland lezen in print en online?Klik hier. Blijf op de hoogte via de gratis nieuwsbrief.
Keijzer, onderzoeker Veredeling, was namens het Louis Bolk Instituut betrokken bij het schrijven van het rapport, dat op verzoek van het ministerie van LVVN door Wageningen University & Research (WUR) werd uitgevoerd. Zijn rol was om perspectieven en achtergronden vanuit de biologische sector in te brengen. „Toen we deze opdracht kregen, was duidelijk dat dit een gevoelig dossier is. We hebben vanuit het Louis Bolk Instituut bewust besloten om wel aan te schuiven. Want niet meedoen aan een onderwerp dat zo belangrijk is voor de biologische sector, heeft het risico dat de conclusies op potentiële risico’s eenzijdiger worden getrokken dan wanneer we wel zijn betrokken.”
Echte problemen niet onderzocht
De onderzoeksvraag was opgesteld door LVVN en is vervolgens bij de WUR uitgezet. „Het rapport concludeert dat vermenging van biologisch met NGT-2 technisch goed beheersbaar lijkt. Dat is goed nieuws en geeft de biologische sector veel mogelijkheden om vrij van NGT-2 te blijven. Maar bij mij rijst vervolgens de vraag: hoe zit het dan met NGT-1? De biologische sector beschouwt, met de EU Biologische Verordening in de hand, NGT-1 wel degelijk ook als GMO en wil daar hoe dan ook vrij van blijven. Maar als je NGT-1 niet of nauwelijks kunt herkennen, hoe houd je het dan uit biologische teelten of producten? Dat is een relevante volgende vraag.”
Import van buiten EU
Een ander punt dat Keijzer inbracht, zijn de risico’s bij de import van zaaizaad van buiten de EU. „Het Europese onderscheid in NGT-1, NGT-2 en klassieke GMO’s is uniek voor de EU. Buiten de EU geldt dat onderscheid niet. In bijvoorbeeld de VS is wat wij hier NGT-1 en NGT-2 zouden noemen, veelal geen GMO, en is dus ook niet als zodanig herkenbaar. Dat belemmert de traceerbaarheid binnen de EU bij import van zaaizaad voor teelt of als kruisingsouder van nieuwe rassen. Daar liggen serieuze risico’s. Niet alleen voor biologische veredelaars en telers, maar in feite voor het hele co-existentiebeleid van de overheid. Immers, de basis onder co-existentie is dat je kunt herkennen wat gescheiden moet blijven.”
Impact van vermenging
Keijzer maakt zich ook zorgen over de gevolgen als vermenging toch optreedt. „Daarin voorziet ons rapport niet, omdat het buiten de vraagstelling viel. Maar de impact van vermenging voor een biologische ondernemer is enorm en moet ook onderdeel zijn van een co-existentiebeleid. Het kan een biologische teler zijn SKAL-certificering kosten en ook biologische zaaizaadvermeerderingen om zeep helpen. Wie is dan verantwoordelijk en financieel aansprakelijk? Komt er een nationaal schadefonds? Dat is onduidelijk. Terwijl de overheid wel biologische landbouw in Nederland wil stimuleren en laten groeien.”
Keuzevrijheid onder druk
De keuzevrijheid voor de consument staat volgens Keijzer onder druk. „Als NGT-1 straks in het winkelschap niet gelabeld wordt, heeft de consument die volledig GMO-vrij wil eten geen andere optie dan biologisch. Dat wordt in Brussel en Den Haag misschien niet hardop gezegd, maar daar komt het wel op neer. Dan moet de overheid ook zijn stinkende best doen om de biologische sector vrij te houden van alle GMO, inclusief NGT-1.”
Deze kwestie raakt niet alleen de biosector en de consument, stelt Keijzer. „Er zijn ook gangbare, duurzame boeren die NGT principieel willen vermijden, maar die niet volledig willen overstappen op biologisch. Het co-existentiebeleid richt zich echter expliciet op scheiding van biologisch en niet-biologisch, niet op gangbaar-met-NGT’s en gangbaar-vrij-van-NGT’s. Als de overheid geen ruimte biedt voor die keuze, bemoeit ze zich met de ondernemersvrijheid.”
Beperking rassenkeuze
Keijzer maakt zich ook zorgen over de te verwachten beperking in toekomstige rassenkeuze. „Met NGT en bijkomende patenten hou je straks nog maar een paar grote veredelingsbedrijven over die zich het juridisch gedoe en de kosten van licenties op patenten kunnen veroorloven. Die maken dan logischerwijze vooral rassen die op grotere schaal kunnen worden geteeld, want dat betekent veel omzet per ras. Dergelijke rassen moeten passen in een uniform teeltsysteem met kunstmest en chemie. Maar als je regeneratief, klimaatrobuust, natuurinclusief of biologisch wilt telen, dan gebruik je geen of minder kunstmest en bestrijdingsmiddelen om natuurlijke verschillen in bodem, vochthuishouding, microklimaat te egaliseren. Je krijgt dan diversere teeltomstandigheden en daar komt het toenemend aantal weersextremen nog bij.”
En dat vraagt om een breder aanbod aan rassen, en daarmee meer diversiteit aan veredelingsbedrijven, stelt Keijzer. „Juist die ontwikkeling wordt onder druk gezet in een systeem waar na deregulering van NGT’s alles draait om dure patenten, met schaalvergroting en een beperkt aanbod als gevolg. Op Europees vlak is de patentenkwestie wel aangekaart, maar zijn critici met een kluitje in het riet gestuurd: er komt een meerjarige studie, zonder enige toezegging over de implementatie van de aanbevelingen, terwijl de deregulering van de NGT’s wel meteen moet worden ingevoerd. Wonderlijk.”
Einde derogatie 2036
In 2036 vervalt de derogatie op verplicht gebruik van biologisch uitgangsmateriaal in biologische teelten. Vanaf teeltseizoen 2037 moet al het uitgangsmateriaal volledig biologisch zijn. „In veredelingstermen hebben we het over een hele korte periode. Dan helpt het niet als de sector zich ook nog eens druk moet maken over co-existentie”, stelt Keijzer.
Hij wijst erop dat het verzoek om deregulatie van NGT’s afkomstig is van de veredelingssector. „Maar deze veredelingsbedrijven staan nu tegelijk ook aan de lat om te zorgen voor biologisch uitgangsmateriaal in 2037. Een enorme uitdaging.”
Existentiële vragen
Keijzer begrijpt de kritiek uit de biologische sector op het rapport, onder meer vanuit Biohuis. „Ze waren betrokken bij de keuze van de gewassen in het begintraject. Maar dat betekent niet dat ze achter de uitkomst staan. Ik snap hun kritiek en deel zeker ook de zorgen.” Zijn belangrijkste conclusie? „Het rapport past bij de vraag. Maar voor een eventueel noodzakelijke aanscherping van het co-existentiebeleid in de praktijk, was die vraag veel te beperkt. De echte discussie over de lastige onderwerpen moet juist nu beginnen. De overheid moet het gesprek met de sector aangaan, zoals het rapport ook nadrukkelijk aanbeveelt. En dan moeten de echt existentiële vragen op tafel: over aansprakelijkheid bij vermenging en de impact daarvan, en over de co-existentie van bio met NGT-1 gewassen, over keuzevrijheid voor boer en consument, en over risico’s voor co-existentie bij import van zaaizaden die buiten de EU zijn vermeerderd.”